Herdenking 75 jaar vrijheid – vrijheid en verantwoordelijkheid

Op 1 mei jl. werd vanuit de gemeente Tubbergen (Overijssel) de aftrap gegeven van de landelijke herdenking 75+1 jaar vrijheid. Dat gebeurde met een documentaire over het thema Vrijheid & Verantwoordelijkheid geproduceerd door programmamaker Bas Westerweel. In het kader van de herdenking gaf ik ook een lezing over vrijheid en verantwoordelijkheid die hier integraal te lezen is.

Inleiding

Enige tijd geleden ontving ik een mail waarin de afzender, 83 jaar is hij inmiddels, terugblikt op zijn ervaringen tijdens en na de oorlog. Ik lees u graag een stukje uit zijn mail voor:

‘Mijn vader was ‘raadsheer’ bij “Hollandia”, indertijd de club van Nederlandse studenten aan de universiteit van Leuven. Zo kreeg hij te maken met de onderduik in Vlaanderen van Nederlandse studenten die de loyaliteitsverklaring niet wilden ondertekenen. Zijn rol was die van penningmeester. Om de zoveel tijd kwamen er twee jongemannen een nacht bij ons in Leuven logeren. Ze hadden alleen een voornaam. Het waren koeriers die uit Spanje of Zwitserland geld van de Nederlandse regering in ballingschap (Londen) kwamen brengen. Mijn vader verdeelde dat vervolgens onder de gezinnen waar die jongens waren ondergebracht. Èèn keer kwam het geld niet aan (ik weet niet waarom). Toen is mijn vader naar de directeur van de plaatselijke Philipsfabriek gegaan, een zekere Plieger (die hij persoonlijk helemaal niet mocht!), en zei: “Ik heb zo en zoveel geld nodig voor een goede zaak, maar ik kan niet zeggen waarvoor”. Hij kreeg het onmiddellijk mee.

Zeker in een situatie als die onder de bezetting vielen vrijheid en verantwoordelijkheid samen. Als je toen niet je verantwoordelijkheid nam (soms met levensgevaar) dan zou je je nooit meer echt vrij kunnen voelen. Dat is nu, vanuit onze comfortabele situatie, snel en gemakkelijk gezegd. Ik vermoed dat mijn ouders onderling veel discussies hebben gevoerd. Joden en anderen bij je laten onderduiken als je kinderen hebt: dan riskeer je niet alleen je eigen leven. Bij gelegenheid van hun huwelijksjubileum heb ik ze in een speech bedankt dat ze ook onze levens geriskeerd hadden. Vrijheid en verantwoordelijkheid in de conflictueuze werkelijkheid.

De Tweede Wereldoorlog is in allerlei opzichten een soort ijkpunt voor mij, tot op de dag van vandaag. Zo veel herinneringen! Voor mensen uit jouw generatie ligt dat natuurlijk anders, omdat het niet aan dergelijke persoonlijke herinneringen gekoppeld is.’

Behalve dat zijn verhaal een bijzonder getuigenis is van de situatie waarin mensen onder de bezetting leefden en van de vaak existentiële keuzes waar zij zich voor geplaatst zagen, is het – misschien ook juist daarom wel – vooral de laatste zin die mij trof: ‘Voor mensen uit jouw generatie ligt dat natuurlijk anders, omdat het niet aan dergelijke persoonlijke herinneringen gekoppeld is.

Inderdaad is de Tweede Wereldoorlog geen ijkpunt, niet zoals deze dat is voor mensen die de oorlog bewust hebben meegemaakt. We hebben er weliswaar het nodige van meegekregen maar de persoonlijke en indringende ervaringen van de oorlog kennen de meeste mensen niet. Dat betekent ook dat vrijheid en verantwoordelijkheid niet meer de betekenis en lading hebben die ze destijds – onder de bezetting – voor mensen hadden. De ervaring ‘dat als je je verantwoordelijkheid niet neemt je je nooit meer vrij kan voelen’ resoneert niet meer bij mensen van nu. 

Hoe kwam de vader in het verhaal dat ik zojuist citeerde tot zijn verzetsdaden? Precies weten we dat niet maar kennelijk had hij diep in zich een besef dat vrijheid een offer waard is, en niet alleen een offer in het algemeen, maar een persoonlijk offer. Hij ervoer persoonlijke verantwoordelijkheid voor anderen, voor mensen die hij nauwelijks kende. Dat is een houding, een manier van omgaan met vrijheid, die om diepere verkenning vraagt. Welk ethos spreekt hier uit? En is dat ethos bij onszelf, in onszelf ook aanwezig, nog steeds aanwezig? Wat betekenen deze begrippen ‘vrijheid’ en ‘verantwoordelijkheid’ vandaag de dag dan nog wel?

 

Schijnvrijheid

Vrijheid hangt in onze tijd sterk samen met idealen van authenticiteit, zelfverwerkelijking en individualisering. Het heersende idee is dat je alles zelf kunt bepalen, dat je je leven naar eigen inzicht en goeddunken kunt ontwerpen, onafhankelijk van anderen. We hebben een enorme keuzevrijheid die ons in staat stelt om het leven naar eigen inzicht vorm te geven, maar deze individuele vrijheid heeft, naast grote uitdagingen en mogelijkheden, ook schaduwkanten. Zo kan een sterk op het eigen ik gerichte vrijheid een belemmering zijn voor een werkelijke betrokkenheid bij anderen. Bovendien leven we in een gejaagde en veeleisende samenleving waarin de druk om  succesvol en geslaagd te zijn – of toch in elk geval zo op anderen over te komen – enorm is. Het belang van sociale verbondenheid en ik-overstijgende idealen komt er daardoor al snel te karig vanaf.

Dit alles roept de vraag op of de vrijheid van het autonome individu, dat los van tradities en met veel technische uitrusting zijn eigen leven vorm wil geven, eigenlijk geen schijnvrijheid is. Schijnvrijheid als vrijheid niet uitgedaagd is, op de proef is gesteld en zich verdiept heeft tot kenmerk van de persoonlijkheid. De Deense denker Søren Kierkegaard brengt vrijheid sterk in verband met angst. Met een angst voor vrijheid. Dat zien we inderdaad vaak terug, juist in deze wereld van keuzes, leefstijlen en diversiteit. Het eigene wordt als snel het groeps-eigene (zie het identiteitsdebat) of het volgen van trendsetters en opiniemakers.

Met het verdwijnen van de oude collectieve regels en de sterk toegenomen focus op het persoonlijke leven is ook de maatstaf voor geluk en welzijn veranderd. De mensen en dingen om ons heen hebben niet meer de betekenis die paste bij hun plaats in het geheel. Daardoor krijgen ze al snel een instrumenteel karakter: wat kunnen ze betekenen voor mijn levensproject? Een project waarbij weer vaak de maatstaven ontleend zijn aan wat de groep wil, interessant vindt of aan handelingsrepertoire aandient etc. Ondertussen nemen gevoelens van stuurloosheid en zinloosheid bij (vooral jonge) mensen aantoonbaar toe. 

Daar komt bij dat we steeds meer voorbij lijken te gaan aan de vraag wat nu eigenlijk de inhoudelijke rechtvaardiging is voor die zo felbegeerde vrijheid. Waarom vrijheid? Wat zijn de dieperliggende ervaringen en bronnen waaruit we deze hoge waarde putten? Is de oorspronkelijke ervaring, die formulering van deze waarde mogelijk maakte, eigenlijk nog wel in onze ‘mindset’ aanwezig?

Deze vraag is niet alleen van belang voor het persoonlijke leven maar ook – en misschien nog wel meer – voor de samenleving als geheel. Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn cruciale pijlers in onze liberale rechtsstaat. Zodra vrijheid en vrijheidsrechten niet meer doorleefd en toegeëigend worden, heeft dat fundamentele gevolgen en risico’s voor de democratische rechtsstaat als zodanig.

 

Democratisch ethos en innerlijkheid

Het functioneren en voortbestaan van onze vrije samenleving kan niet rusten op regels en procedures alleen. De democratische rechtsstaat vraagt, als politieke gemeenschap van overheid en burgers, om een bepaalde houding of mentaliteit – een ‘democratisch ethos’ dat de grenzen van macht en de waarde van tegenspraak kent en respecteert. Ook zó respecteert dat het niet staat en valt met het aantijgen van de ander, om politiek gewin, om carrièredrang die aangedreven wordt door het verkeerde bewustzijn van de klasse, van de identiteitsgroep en al dan niet vermeende geïnstitutionaliseerde discriminatie. Democratisch bewustzijn en vrijheid zien in de ander geen vijand, maar een reden voor het nemen van verantwoordelijkheid.

Het belangrijkste uitgangspunt van de rechtsstaat – die zich vooral richt op bescherming van vrijheden – is dat de overheid zich in haar machtsuitoefening gebonden weet aan het recht, aan een constitutie. Grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van geweten beschermen de burgers gelijkelijk tegen de overheid en bieden hen tegelijkertijd de mogelijkheid zich in het publieke domein te uiten, in overeenstemming met hun opvattingen en diepste overtuigingen. Zo creëren we met elkaar ruimte voor elkaar, ook al kennen we elkaar niet persoonlijk, maar omdat we weten dat ieder ander mens ook persoon is, en daarmee een waarde heeft die ver uitgaat boven individuele relaties die we met hen hebben, een waarde die onafhankelijk is van of we iemand mogen of niet mogen, of we het met iemand eens zijn of niet.

Zodra leden van de democratische rechtsstaat zelf niet geloven in, laat staan handelen naar, constitutionele verworvenheden als vrijheid en verantwoordelijkheid, verliest de democratische rechtsstaat zowel naar buiten als naar binnen toe aan betekenis en aantrekkingskracht. Deze ontbeert in dat geval een betrouwbaar fundament; er is geen gedeelde waarheid of gedeeld – zichzelf overstijgend – belang meer waar burgers zich gezamenlijk verantwoordelijk voor weten.

Ik denk dan ook dat het functioneren van de democratische rechtsstaat – naast regels, wetten en procedures – een bepaalde notie van innerlijkheid en zelfreflexiviteit veronderstelt, een ruimte voor de ziel.  Een kritische reflectie op de voorwaarden waaronder een brug kan worden geslagen tussen de ziel van mensen en de democratische rechtsstaat – tussen de binnen- en de buitenkant van onze moderne politieke orde – is relevant en nodig. In de eerste plaats is die innerlijke dimensie nodig om te kunnen doorleven waarom vrijheid en vrijheidsrechten zo belangrijk zijn. In de tweede plaats stelt innerlijkheid het individu in staat om tot eigen opvattingen en overtuigingen te komen, niet alleen in theoretische maar vooral ook in praktisch-morele zin. En in de derde plaats creëert zelfkennis een innerlijke ruimte waarin we in het besef van onze eigen goede en minder goede kanten ook mildheid en compassie opbouwen jegens ieder ander, ook al is op die andere persoon volgens ons veel aan te merken, het is hoe dan ook een medemens.

Wil de democratische rechtsstaat haar continuïteit en draagvlak behouden dan vraagt dit kortom niet zozeer om een leeg liberalisme of een leeg socialisme maar om een vrijheidspolitiek die recht doet aan innerlijkheid, als de mogelijkheidsvoorwaarde voor het in vrijheid en oprechtheid kunnen handelen en spreken. Zodra de moderne liberale orde wordt gepresenteerd als een louter rationele constructie verliest zij haar betekenis en daarmee ook haar aantrekkingskracht en moreel gezag. In dat opzicht deel ik de overtuiging van de Duits-Amerikaanse politiek filosoof Eric Voegelin: wie de onderliggende ervaringen van – voor de politieke orde – centrale waarden uit het oog verliest, die verliest uiteindelijk ook het overgeleverde ‘resultaat’ van de ervaringen. Een gezamenlijke pietas van de moderne liberale orde wordt dan op z’n minst problematisch.

Innerlijkheid impliceert dat mensen toegang hebben tot morele en waarheidsbronnen die richting geven aan hun omgang met zichzelf, met de ander en met de wereld en die, als zodanig, constitutief zijn voor de persoonlijke identiteit. Wat die waarheidsbronnen betreft moet ik ook denken aan de mannen en vrouwen die het, niet zelden met gevaar voor eigen leven, waagden tegen de stroom in te zwemmen. Mensen die weigerden te buigen voor het recht of de brutaliteit van de machthebber. Die vasthielden aan het idee dat je er andere gedachten en overtuigingen op na kunt houden, dat het afwijkende gerespecteerd dient te worden omdat juist dit de kern van menselijke waardigheid en vrijheid is.

 

Geloof in kernwaarden

Zodra het individu binding verliest met deze morele bronnen en perspectieven wordt het teruggeworpen op zichzelf, echter een zelf dat het zonder oriëntatie- en interpretatiekader, zonder enig moreel raamwerk moet stellen, zoals ook de Canadese filosoof Charles Taylor terecht  betoogt. Wat resteert is een zelf dat gericht is op de eigen wensen en behoeften, voor wie alles buiten dit zelf nog slechts kan verschijnen als instrument voor de vervulling hiervan.

De ontwikkeling van een betekenisvol en vrij zelf kan dan ook pas in waarachtige zin tot stand komen als de mens niet bepaald wordt door de eisen die uit zijn individuele voorkeuren opkomen maar als die mens ook verbonden is met bronnen en perspectieven die de orde van het zelf overstijgen en de eigen waardigheid van ieder ander doen beseffen. Door contact te maken met morele bronnen buiten mij, door deze in mijzelf te laten resoneren en vervolgens aan deze bronnen een persoonlijke invulling te geven, kan ik mijzelf als mens ten volle verwerkelijken, werkelijk trouw zijn aan mijzelf, en zo een ware authenticiteit realiseren die in staat is buiten zichzelf te treden, voorbij de grenzen van het eigen ik. Daarom was er voor bijvoorbeeld Kierkegaard zoveel aan gelegen om mensen ook vrij te maken van de hang naar bezit, carrière etc. Vrijheid is niet daarvan afhankelijk.

Noties als zelfverwerkelijking en authenticiteit, die in de huidige tijd zozeer op de voorgrond staan, vooronderstellen kortom een relatie tot een persoonlijk doorleefde en toegeëigende morele grond. In politieke zin is de relatie tot deze grond voorwaarde voor het individu om tot eigen opvattingen te komen, om zich teweer te kunnen stellen tegen de aantrekkingskracht van de publieke opinie en de massa en om tegelijkertijd ook betrokken te zijn bij anderen, bij de publieke zaak en het democratisch debat.

Wat betekent dit nu voor vrijheid? In de zojuist geschetste context houdt vrijheid geen willekeur of oneindige keuzevrijheid in maar een existentiële keuze, namelijk de keuze om de verantwoordelijkheid voor je eigen vrijheid op je te nemen en te verbinden met de betekenis en zin  – als grond – van het bestaan. Dat is ook de kern van het verhaal waar ik deze lezing mee begon: vrijheid en verantwoordelijkheid vallen in zo’n context samen.

Het werkelijk vrije individu weigert een opgelegde orde, maar gelooft ook niet dat alles geoorloofd is. Zo iemand is in staat in te zien dat de mens, net als de samenleving waarin hij leeft, alleen op de goede weg is als er geloofd wordt in een ik-overstijgend perspectief, in ons en buiten ons. Pas dan kun je de mogelijkheid van vrije zelfbegrenzing en vrijmakende gemeenschappelijkheid ontdekken.

Ik denk daarom dat het tijd is om ook op dát geloof te reflecteren: het geloof in de kernwaarden die eerdere generaties zo zwaar voor ons bevochten hebben en die lang niet zo vanzelfsprekend zijn als soms wordt gedacht. Vrijheid, verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid: het zijn slechts lege begrippen als wij – zowel burgers als overheid – ze niet doorleven, ervoor opstaan en ernaar handelen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.